mointoring vegetatie 2020

Monitoring planten Binnenveldse Hooilanden: komen Spaanse ruiter en Melkviooltje terug?

Dit artikel van Fransisca Sival is overgenomen uit  het blad Urtica, mededelingenblad KNNV afdeling Wageningen en omstreken en Vereniging Veldbiologie, september 2020, jaargang 53, nummer 3, blz 10-14.
Het artikel beschrijft gedetailleerd hoe de Binnenveldse Hooilanden zijn ingericht, de historische context van het gebied, , hoe de KNNV betrokken raakte bij het gebied, de opzet van de monitoring van de ontwikkeling van vegetatie en  de veelbelovende resultaten van de eerste inventarisatie van de vegetatie, zoals bijvoorbeeld de vondst van veldrus en egelboterbloem. Interessant is ook de analyse van het oppervlakte water in de winters van 2019 en 2020  wanneer grote delen van het gebied onder water staan. Ook werden n december 2019 grondmonsters genomen waaruit geconcludeerd kan worden dat het gebied nu al redelijk gunstig is voor de ontwikkeling van trilveen, blauwgrasland en dotterbloemhooiland.
Het artikel eindigt met de vraag: ‘Wij zijn erg benieuwd of Spaanse ruiter en Melkviooltje terug zullen keren’.

monitoring vegetatie 2020
Veldrus, april 2020. Foto: Francisca Sival

 

Egelboterbloem. Foto: Francisca Sival
Het nemen van bodemmonsters, december 2019. Foto: Fracisca Sival

 

Monitoring planten Binnenveldse Hooilanden: komen Spaanse ruiter en Melkviooltje terug?
Francisca Sival

In 2000 schreef Rob Geerts samen met Thies Oomes voor het tijdschrift De Levende Natuur het artikel “Kan de Spaanse ruiter het Wageningse Binnenveld heroveren?” De Spaanse ruiter (Cirsium dissectum) is een doel- en symboolsoort voor natte schraalgraslanden als blauwgraslanden. Die graslanden hebben weinig voedingsstoffen in de bodem en zijn het gehele jaar nat, waarbij ook water aan het oppervlak kan staan in de winter en in het voorjaar.
Uit een beschrijving van Bijhouwer in 1931 blijkt hoe botanisch waardevol de graslanden in het Binnenveld geweest moeten zijn.
“De drassige graslanden zijn vrijwel uitsluitend in gebruik als hooiland en men treft orchideeën aan als Brede orchis (Orchis latifolia), Vleeskleurige orchis (Orchis incarnata), Harlekijn (Orchis morio), Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia) en Grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea). Verder velden met Wollegras en het paars van Moeraskartelblad (Pedicularis palustris). Waar onze schoenen “sopperen” bij het loopen, en de grond bedenkelijk meegeeft, vinden we tusschen het gras vele exemplaren van Geelhartje (Linum catharctium) en plaatselijk Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe). Ook veel Veenmossen (Sphagnum), Zonne-dauw (Drosera) en Vetblad (Pinguicula). In den voorzomer spreidt het Binnenveld een bloemenweelde ten toon, zooals men die op niet veel plaat-sen in Nederland zal aantreffen. Het is een uitgestrekt, vrijwel boomloos laagveengebied. Die venen dan strekken zich uit van Veenendaal tot de bouwlanden en boomgaarden langs den weg Wageningen-Rhenen, en zijn vrijwel uitsluitend in gebruik als hooiland. Zooals de naam Meent aangeeft, was het gebied vroeger communaal bezit. De veenterreinen langs het rijwielpad De Craats (Bennekom)-Veenendaal zijn bijna alle zeer drassig. Waar men de veenlaag tot turf heeft verstoken, zijn de zoo ontstane vierhoekige vijvers opgevuld met vele interessante waterplanten, waartusschen ook Utricularia, het bekende Blaasjeskruid.” Aldus Bijhouwer in 1931.

Tot 1948 was de Gelderse Vallei vermaard om de uitgestrekte blauwgraslanden. Slechts kleine restanten in het zuidelijke deel van de Gelderse Vallei zijn als natuurreservaat bewaard gebleven en nu een Europees beschermd natuurgebied, Natura 2000. Hieronder ook de Bennekomse Meent. Als het aan de initiatiefnemers ligt, wordt de landschapsbeschrijving van de botanist Bijhouwer uit 1931, met trilvenen en blauwgraslanden, weer actueel voor het Binnenveld (zie https://mooibinnenveld.nl).
In 2018 is gestart met de inrichting van de toekomstige terreinen van de Coöperatie Binnenveldse Hooilanden en Mooi Binnenveld. Naast hydrologische aanpassingen is de bodem afgegraven en zijn maaisel en soorten uit omliggende, vergelijkbare soortenrijke graslanden opgebracht. De her-komstgebieden zijn de Bennekomse Meent, het Meeuwenkampje en de Groene grens.
Om de ontwikkeling van het nieuwe natuurgebied goed te kunnen volgen hebben vrijwilligers van meerdere natuurorganisaties uit Wageningen, Ede en Veenendaal, waaronder de KNNV Wageningen e.o., een monitoringplan opgesteld. Zeker aan het begin zullen de ontwikkelingen vrij snel verlopen en is het belangrijk de vinger aan de pols te houden. Jaarlijks zullen op de daarvoor gekozen locaties plantenopnamen gemaakt worden. Het is essentieel om te kunnen beoordelen of de uitgevoerde inrichting en het beheer het gewenste resultaat opleveren en er eventueel wijzigingen in het beheer noodzakelijk zijn.

Aan de KNNV, in de persoon van de auteur van dit artikel, is gevraagd om de coördinatie uit te voeren voor het volgen van de flora. Meerdere vrijwilligers willen zich de komende jaren via o.a. KNNV en FLORON inzetten voor de jaarlijkse plantenopnamen. In vier transecten zijn in totaal 20 locaties uitgekozen op basis van verschillen in bodem, herkomst van het opgebrachte maaisel en natuurbeheertype. Het maaisel komt uit omliggende natuurterreinen als de Hel en Blauwe Hel (trilvenen), Bennekomse Meent (blauwgrasland) en het Meeuwenkampje (dotterbloemhooiland). Ook zijn in de Groene Grens zaden van orchideeën en karakteristieke soorten verzameld en uitgestrooid op verschillende plekken. De transecten staan loodrecht op de Veensteeg en de Kromme Eem, in de richting waarin het water stroomt vanaf de Veensteeg naar de Kromme Eem. In drie transecten is maaisel op-gebracht, in één transect niet. Dit laatste transect fungeert als referentie. In augustus 2019 zijn de inrichtingswerkzaamheden voltooid, zoals het afgraven van de bovengrond, het dempen van de sloten en greppels, de aanleg van de Veenkampersloot en het opbrengen van maaisel en enkele soorten (zie voor meer informatie veenendaaloost.nl/degroenegrens en mooibinnenveld.nl/groene-grens).

De ontwikkelingen stemmen positief. Bij een veldbezoek in oktober 2019 vonden wij meerdere planten van Vlooienkruid, een pionier op kleigronden, langs de gegraven Kromme Eem. Bijna de hele winter stond meer dan 50% van het terrein onder water met een diepte van gemiddeld 30 cm.
Op 22 mei 2020 bezochten wij voor de opnamen van een Vroege Vogels-uitzending het terrein. In een demonstratie plantenopnamen vonden wij op een vlak van 5 bij 5 m drie soorten van voedselarme en natte omstandigheden: Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), Veldrus (Juncus acutiflorus) en Egelboterbloem (Ranunculus flammula). Het merendeel van de waargenomen soorten behoort echter tot soorten van voedselrijke plekken met wisselende waterstanden, zoals Kruipende boterbloem (Ranunculus repens), Fioringras (Agrostis stolonifera), Pitrus (Juncus effusus) en Geknikte vossenstaart (Alopecurus geniculatus), of soorten van  bemeste gronden op matig vochtige grond als Gestreepte witbol (Holcus lanatus), Grote vossenstaart (Alopecurus pratensis), Pinksterbloem (Cardamine pratensis), Reukgras (Anthoxanthum odoratum) en Gewone hoornbloem (Cerastium fontanum subsp. vulgare). In de maand juli, net voor het maaien, worden de andere plekken opgenomen.

Naast de monitoring van de planten is ook naar het oppervlaktewater gekeken. In de winter van 2019 en 2020 stonden grote delen van het gebied onder water.
Uit de EGV-metingen (electrisch geleidingsvermogen, een maat voor het totaal aantal ionen) in het oppervlaktewater, is op te maken dat het grondwater aan de oppervlakte uittreedt met een EGV-waarde van 350 tot 450 ųS/cm. EGV-metingen in boorgaten kunnen uitwijzen of het grondwater in het groeiseizoen ook in de wortelzone voorkomt. Tevens moeten calcium- en chloridemetingen uitgevoerd worden, zodat echt uitsluitsel gegeven kan worden of het gemeten water ook echt grondwater is en kalkhoudend. De relatie tussen de ion ratio (IR) en de EGV is een goede maat voor de herkomst van het water: regen- of grondwater.

Naast de vegetatie en het grond- en oppervlaktewater is ook gekeken wat de samenstelling van de bovengrond is. Dit is de plek waaruit de wortels hun voedingsstoffen opnemen. In december 2019 zijn bodemmonsters van de bovengrond gestoken en chemisch geanalyseerd door de WUR. Dit gebeurde op de twintig locaties waarvan ook de planten worden gevolgd. Naast de pH (zuurgraad) en de voedselrijkdom (stikstof- en fosfaatbeschikbaarheid) is gekeken naar de pH-buffering door calcium, om te beoordelen of de bovengrond geschikt is voor de ontwikkeling van de beoogde natte, matig voedselarme en pH-gebufferde vegetatietypen als blauwgraslanden, dotterbloemhooilanden en trilvenen. De bodemanalyses laten zien dat de zuurgraad door de bodem wordt gebufferd. De pH-KCl varieert van 4,6 tot 6,1 en is redelijk gunstig voor blauwgraslanden met een streefwaarde tussen 5 en 6,5 en voor dotterbloemhooilanden met een streefwaarde tussen 5 en 7. De bodem buffert de pH dus redelijk tot goed. Kalk is niet aanwezig in de bodem. De pH- buffering vindt plaats door uitwisseling met het aanwezige calcium gebonden aan organische stof en/of kleideeltjes. De calciumbezetting van het totale uitwisselingcomplex, een maat voor de buffercapaciteit van de pH, is hoog en varieert van 40 tot bijna 100 %. Bodems met meer dan 40 % calciumbezetting bufferen de pH tussen 4,5 en 6 (Uit: Giesen & Geurts. 2004. De fosfaat- en basentoestand van de bodem in de Hooilanden in Binnenveld-Oost 2004,met plagadvies. Giesen & Geurts, Ulft).
De voedingstoestand van de bodem is niet overal hetzelfde. In gebieden even ten noorden van de Eendenkooi is de voedselrijkdom het hoogst met fosfaatbeschikbaarheidswaarden van 5,5 tot 10 mmol P/kg, te hoog voor blauwgraslanden (gemiddeld 2,5 mmolP/kg). In de gebieden ten zuiden van de Eendenkooi is de P beschikbaarheid lager dan 2,5 mmol P/kg en wel geschikt voor blauwgraslanden volgens Giesen en Geurts (2004).

Wij zijn erg benieuwd naar de kieming en vestiging van de trilveen-, blauwgrasland-, dotterbloemhooilandsoorten en zeker of daar ook Spaanse ruiter en Melkviooltje bij zullen zitten.